Meer over PLE:
INLEIDING
Chronische dunne darm diarree laat duidelijk zijn sporen na op een patient. Naast het in meer of mindere mate aanwezig zijn van diarree treden symptomen op van (af en toe) algemeen ziek zijn, vermagering, slechte eetlust en een slechte conditie. De verschillende oorzaken van chronische dunne darm diarree zijn:
voedselallergie/intolerantie
bacteriële overgroei
steriele ontstekingen (Inflammatory Bowel Disease)
tumoren
Exocriene Pancreas Insufficientie (alvleesklier die niet werkt)
partiele ileus (gedeeltelijke obstructie van de dunne darmen)
Protein Losing Enteropathie (PLE).
In het hierna volgende stuk gaan we dieper in op PLE, een ziektebeeld waarvan de oorzaak niet altijd duidelijk is en de therapie ook haar begrenzingen heeft. Hierdoor kan de ziekte bij het individuele dier nogal eens een dramatisch verloop hebben.
WAT IS PLE?
Zoals de naam al zegt is PLE een aandoening van de dunne darm die gepaard gaat met een te groot verlies van eiwitten via de darmen. Omdat het eiwitverlies via de darmen groter is dan de eiwitopname via het voer en de eiwitaanmaak in de lever treedt er een tekort aan eiwitten in het bloed op. Vaak wordt dit eiwitverlies veroorzaakt door een primaire lymfangiëctasie, dit is een verwijding van de lymfevaten in de darmwand. Bij deze aandoening hoeft er geen sprake te zijn van ernstige ontstekingen in de darmwand. Deze vorm van PLE is beschreven bij de Softcoaten Wheaten Terrier, de Yorkshire Terrier, de Lundehund en het Malteser Leeuwtje.
Er kan ook sprake zijn van een secundaire lymfangiëctasie, bijvoorbeeld door hartfalen. Doordat het hart het bloed niet meer effectief wegpompt, ontstaat er stuwing in de bloedvaten die bloed naar het hart toevoeren. Hierdoor ontstaat er ook stuwing in de poortader, het bloedvat dat het meeste bloed van de darmen naar de lever voert. De lymfevaten in de darmwand ondervinden hier o.a. Problemen van en raken verwijd, waardoor PLE kan ontstaan. Het eiwitverlies kan ook veroorzaakt worden door veranderingen die secundair zijn aan een steriele ontstekingsreactie waarbij er een verhoogde doorlaatbaarheid van de darmwand optreedt.
Deze vorm van PLE wordt bij de Shar Pei, de Berner Sennen hond en de Basenji beschreven, maar kan eigenlijk bij alle rassen voorkomen. Bij de Rottweiler is nog een andere vorm beschreven, een specifieke vorm van een primaire lymfangiëctasie. Ook deze vorm kan bij alle rassen voorkomen en heeft meestal een zeer slechte prognose. Eiwitverlies kan ook optreden bij tumoren van de darm (bijv maligne lymfoom), maar dit komt minder vaak voor dan de andere vormen. De endoparasieten Giardia en Ancylostoma canina (komt alleen in Zuid-Europa voor) kunnen ook het beeld van PLE veroorzaken.
Er bestaat ook een aantal infectie ziekten die voor eiwitverlies via de darm zorgen: bijv. Parvovirus- en Salmonella-infecties. Tot slot is het nog mogelijk dat er sprake is van het in elkaar schuiven van dunne darmlissen, waardoor er een (gedeeltelijke) obstructie ontstaat (= intussusceptie). Het gedeelte van de darm dat betrokken is bij deze obstructie kan zodanig beschadigd raken dat er lekkage van o.a. eiwitten plaatsvindt. Dieren met deze aandoening kunnen zodanig ziek zijn dat onmiddelijke actie vereist is, wat meestal inhoudt dat zo mogelijk het aangedane deel van de darm via operatie verwijderd wordt. PLE kan bij zowel honden als katten voorkomen, al wordt het vaker bij honden gezien. Het kan op elke leeftijd optreden en teven en reuen zijn even vaak aangedaan.
SYMPTOMEN
Door dit te grote eiwitverlies gaan er bij patiënten met PLE allerlei processen in het lichaam mis. Ten eerste vind er vet- en spierafbraak plaats om het te grote verlies via de darmen te compenseren. Afhankelijk van de mate van eiwitverlies gecombineerd met de eetlust van het dier, zal het dier dus gaan vermageren en zullen de spieren wegvallen. Daarnaast zorgt eiwit in het bloed voor het vasthouden van vocht in de vaten (osmotische werking van eiwit in het bloed).
Als er te weinig eiwit in het bloed zit, zal er vocht uit de bloedbaan treden in de richting van de buikholte (ascites), de borstholte (liquothorax) of de losmazige bindweefsels van bijvoorbeeld de poten (oedeem). Hierdoor kan het dier in een wat verder gevorderd stadium o.a. moeite krijgen met ademen. De ernst van het ziektebeeld kan sterk wisselen. Sommige patiënten laten helemaal geen diarree zien. De meeste dieren vertonen een sausachtige tot waterdunne ontlasting.
Sommige dieren braken er ook bij. Het verlies van eetlust is soms wel, soms niet aanwezig. Als dieren goed blijven eten is dit gunstig voor de prognose omdat de dieren minder snel vermageren. Toch treedt er in chronische gevallen altijd vermagering op en kan het zelfs zo zijn dat dieren helemaal uitgemergeld zijn
DIAGNOSE
De diagnose kan gesteld worden aan de hand van het klinisch beeld en middels bloedonderzoek. Het eiwitgehalte in het bloed is matig tot zeer ernstig verlaagd. Daarnaast zien we in het bloed een verlaagd calcium, een verlaagd cholesterol en een verlaagd aantal lymfocyten (specifieke ontstekingscellen). Onderzoek van de ontlasting zal een verhoogd vetgehalte laten zien. De klinische symptomen en de waardes van het bloedonderzoek zijn zeer suggestief voor het beeld van PLE. Bevestiging van de diagnose kan plaatsvinden door het onderzoek van de cellen van een darmbiopt. Helaas luidt meestal de uitslag van zo'n onderzoek: plasma-cellulaire enteritis, en is de oorzaak van deze ontsteking dan nog steeds niet bekend.
THERAPIE EN PROGNOSE
Omdat de werkelijke oorzaak van PLE in de individuele patiënt vaak niet goed te achterhalen is, zijn de therapiemogelijkheden helaas maar beperkt. In de reguliere diergeneeskunde wordt PLE behandeld met immuun-suppressiva, bijvoorbeeld prednisonachtige stoffen. In ernstige gevallen kan zelfs Azothioprine (=Immuran) ingezet worden. Azothioprine een nog sterker werkend afweeronderdrukkend middel. Helaas kunnen deze stoffen vele bijwerkingen tot gevolg hebben. Het is dus altijd goed om per patiënt te zoeken naar de laagst mogelijke dosering, zodat er zoveel mogelijk positief effect is en er zo min mogelijk schadelijke neveneffecten zijn.
De meeste PLE-patienten zullen levenslang deze medicijnen nodig hebben, maar er zijn ook gevallen beschreven waarbij een tijdelijke kuur tot genezing leidde. Naast medicatie kunnen er dieetmaatregelen genomen worden: een hypo-allergeen dieet met de toevoeging van eiwitten (bijv. in de vorm van het eiwit van een gekookt ei). Belangrijk is dat de voeding niet teveel vet bevat, omdat dit erg belastend is voor de darmen (dus niet het eigeel geven).
Bij dieren die er erg slecht aan toe zijn kan overwogen worden om een plasmatransfusie te geven, dit is een soort bloedtransfusie waarbij alleen het gedeelte van het bloed met de meeste eiwitten (plasma) aan de patiënt gegeven wordt. Bij dieren die last hebben van ascites, liquothorax of oedeem kan het nuttig zijn om vochtafdrijvers te geven (furosemide). Over de prognose wordt in de literatuur bijzonder vaag gedaan.
Duidelijk mag wel zijn dat PLE een zeer uiteenlopend ziektebeeld te zien kan geven. De heftiger verlopende gevallen (waarbij de dieren stoppen met eten) hebben een duidelijk slechtere prognose dan de mildere gevallen. Over het algemeen is de diagnose matig tot slecht.
Bron:
http://www.whgdierenartsen.nl/html/frameset.html (Atjo Westerhuis)