- ma 20 sep 2004, 11:42
#170176
vervolg....
Het herpesvirus beschikt aan zijn buitenzijde over een enveloppe . Deze enveloppe, die uit lipiden en glycoproteinen bestaat, maakt het virus fragiel in de buitenwereld en gevoelig voor de meeste ontsmettingsmiddelen. Vetoplosbare middelen (ether, chloroform, enz...) en desinfectantia zoals bleekwater, quatemaire ammoniumverbindingen, formol, chloramines, fenolderivaten, enz. inactiveren aldus het virus. Gezien de snelle inactivatie van het virus in de buitenwereld gebeurt transmissie vnl.door direct contact van de dieren of via placentaire weg. Oronasale en genitale secreten, foeti en foetale membranen en de meeste excreta van pups kunnen als virusbron fungeren. De dekking, de doortocht van de pup door de bekkenholte van een besmette teef en contact van virusexcreterende honden met pasgeboren pups of drachtige teven zijn risicovol.
Eenmaal een dier geinfecteerd is kan het levenslang ( latent) drager blijven. Hierbij is de bond asymptomatisch, maar bij stress (o.a. dracht, tentoonstellingen, wedstrijden,...) of immunosuppressie (o.a. loopsheid, andere virale aandoeningen, immunosuppressieve medicatie,...) kan een heropflakkering met excretie optreden.
Symptomatologie: Het CHV 1 kan in belangrijke mate de vruchtbaarheid en fecundatie van de aangetaste dieren beinvloeden. Het virus kan abortus, vroeggeboorte en neonatale sterfte bij pups tot een leeftijd van 3 weken veroorzaken. De optimale virusvermeerdering bij 35-360C t sterk tropisme voor foeti, neonati en de genitale, oculaire en bovenste ademhalingsslijmvliezen bij jonge en volwassen honden. De gebrekkige thermoregulatie en inadequate immuunrespons van pasgeboren pups werken een snelle virusvermeerdering en sterfte in de hand. Een infectie kan bii neonati bijna symptoomloos sterfte veroorzaken of de dood kan voorafgegaan zijn door anorexie, depressie, klagen, buikpijn, braken, slappe geelgrijze uitwerpselen, subcutaan oedeem, fietsbewegingen of andere symptomen. Bij pups die de infectie overleven kunnen neurologische stoornissen levenslang persisteren. Zij zijn bet gevolg van een aantasting van de grote hersenen (encephalitis) die vergelijkbaar is met deze die men bij de mens observeert als een baby bij de geboorte wordt besmet. Bii de volwassen hond manifesteert bet CHV1 zich op een veel verradelijker manier onder de vorm van steriliteit en een reductie van de fecundatie. Het virus zou bij een besmetting vroeg tijdens de dracht interfereren met de innesteling van het embryo in de baarmoeder en zo embryonale resorptie met steriliteit van de teef teweegbrengen.
Infectie in de pen-of postimplantatoire periode kan vasculaire lesies ter hoogte van de placenta en loslating van het placentaal weefsel veroorzaken, met abortus of onderontwikkeling van de foeten tot gevolg. Besmetting geeft hier dus een indruk van een ondermijnde fertiliteit, infecundatie of ontwikkelingsproblemen tijdens de dracht. Bij een primo-infectie of bij reactivatie van het virus kunnen op de vaginale of preputiale slijmvliezen papulo-vesiculeuze of papulo-noduleuze lesies verschijnen. Deze lesies zijn over het algemeen discreet of onzichtbaar en regresseren binnen enkele dagen tot weken. Bij jonge of bij immunosuppressieve honden kan het CHVI als secundair agens meespelen in conjunctivitis, faryngitis of rhinitis (kennelhoest). Het virus is ook geassocieerd met keratitis en cataract.
Diagnostiek: Naast het vermoeden op basis van de anamnese en de klinische symptomen kan een infectie met het CHV 1 geconfirmeerd worden met volgende technieken: Het virus kan geïsoleerd worden uit de verschillende organen van pups of uit swabs van de ademhalings- en geslachtswegen. Hoewel deze techniek te verkiezen is maken de fragiliteit en de moeilijkheid om het virus te isoleren deze methode soms weinig betrouwbaar. Het bepalen van de antistoffentiter (seroprevalentie) is een praktischer manier om een infectie of recente reactivatie ann te tonen. Het is door het verbeteren van deze techniek dat men de sterke onderschatting en de toename van de prevalentie van het CHVI heeft kunnen aantonen. De " Polymerase Chain Reaction "(PCR) is een nog gevoeliger methode om de aanwezigheid van het CHV1 in weefsels aan te tonen. Het betreft een moleculaire biologische techniek waarbij het viraal genoom na vermeerdering rechtstreeks wordt aangetoond.
Het op punt stellen van deze techniek de laatste jaren laat vermoeden dat bijna de ganse hondenpopulatie latent drager zou zijn van dit herpesvirus, maar tot nu toe is hieromtrent weinig onderzoek verricht. De diagnose kan worden gesteld op weefsels of swabs.
Preventie en behandeling: Om bet risico op infectie in de hondenfokkerij te minimaliseren zijn een quarantaine van nieuwe dieren, teven einde dracht (3 weken voor partus) en moeder met pups tot een leeftijd van 3 weken, aan te raden. Het beperken van stress (vooral rond de dekking en de partus), het verrichten van een algemeen klinisch en gynaecologisch of andrologisch onderzoek en het testen van reuen en teven op CHV 1 vóór de dekking, zijn geindiceerde voorzorgsmaatregelen. Vandaag de dag bestaat de strategie bij CHV 1 -problemen uit het scheiden van de pups van hun moeder, het verhogen van de omgevingstemperatuur (o.a.met een infraroodlamp) met opvolging van de temperatuur van de pups (minimum 37C), het geven van een ondersteunende therapie en eventueel het intraperitoniaal injecteren van hyperimmuun serum.
Door de snelle progressie van de aandoening bij de neonatus is het effect van deze behandeling echter beperkt.Vermits een geinfecteerde bond levenslang drager blijft is het fokken met deze dieren risicovol (mogelijks overdracht van het virus tijdens de dekking; normale worpen kunnen alterneren met fertiliteitsproblemen). Indien een teef echter over hoge antistoffentiters (zoals na vaccinatie) beschikt bij de partus zal ze antistoffen doorgeven via het colostrum en op die manier haar pups beschermen tegen ziekte. Tot op heden is geen enkel vaccin tegen het CHV 1 gecommercialiseerd, maar de distributie van een nieuw vaccin is te verwachtcn in de eerstkomende jaren.
Conclusie: Het canine herpesvirus is een virus dat, hoewel wereldwijd verspreid, naar voorkomen en gevolgen bij infectie nog steeds wordt onderschat. Voornamelijk in de hondenfokkerijen blijkt dit virus de meeste schade te berokkenen door zijn potentieel negatieve invloeden op de vruchtbaarheid. Zijn rol in bet veroorzaken van abortus en neonatale sterfte zijn goed gekend, maar zijn impact op het ondermijnen van de vruchtbaarheid en de fecundatie blijven onderschat. Om de rol van het canine herpesvirus in de voortplanting doeltreffend te benaderen is een goede samenwerking tussen fokkers, dierenartsen en laboratoria nodig. Hoewel de middelen ter bestrijding van dit virus vandaag de dag beperkt blijven, zijn het aantonen van het virus in de fokkerijen en het nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen reeds een eerste stap in de goede richting. Een preventieve of curatieve vaccinatie zou nieuwe mogelijkheden bieden.
In België is men bezig een entstof te ontwikkelen tegen het herpes virus. Op dit moment is deze entstof nog in de experimentele fase.