Ventje van me, hoe kon het nou zo snel zo fout gaan? Je had nog minstens tien jaar bij ons moeten blijven. Je was zo lief, zo sociaal, zo grappig. Zo mooi en zo lekker zacht, met dat konijnenvachtje van je. Door diezelfde prachtige vacht zag ik pas laat dat je erg was afgevallen. Je was nooit een grote eter, maar ineens kwam ook het kleine beetje dat je naar binnen werkte steeds weer naar buiten. Een bezoek aan de dierenarts leverde in eerste instantie geen bijzonderheden op: bloed goed, schildklier goed, hart goed, alle organen goed. Totdat hij met een camera in je maagje wilde kijken en niet verder kwam dan de maagmond. Daar ergens zat een blokkade die verhinderde dat het voedsel in je maag terechtkwam. Wat moet je een honger hebben gehad de laatste weken. Je wilde zo graag eten maar het kwam steeds weer omhoog.
We konden niets anders meer voor je doen dan je vanuit de narcose te laten gaan.
Drie jaar geleden klopte Sven ineens bij ons aan - letterlijk bijna. Ik hoorde ke-beng ke-beng buiten, en toen ik uit het raam keek, zag ik een piepklein katje dat wanhopig probeerde tegen het gaas van de kattenren omhoog te springen. In de ren stond een schaaltje eten en daar wilde hij naartoe.
Het moet ergens in maart geweest zijn, het was nog winter en er lag sneeuw. Natuurlijk zette ik meteen een schaaltje voer voor hem neer, en toen ik de volgende dag keek, was het leeg. De daaropvolgende weken zette ik het voer in de schuur neer, samen met een warm mandje en wat dekens, en hoewel hij hem in het begin meteen smeerde wanneer ik binnenkwam, leerde hij al snel mijn fluitje te associëren met voedsel. Toen hij niet meer wegrende maar steeds dichter bij me in de buurt bleef, duurde het niet lang meer of ik kon hem aaien. We waren meteen verliefd op elkaar. Het bleek een katertje te zijn, volwassen maar klein als een kitten (ongetwijfeld door het lange zwerven voordat hij bij ons aanklopte), niet gecastreerd, niet gechipt of getatoeëerd, met een plakkaat vervilte vacht van 2 cm dik op zijn rug. Ik nam hem mee naar de dierenarts, liet hem castreren en scheren, en noemde hem Sven - een naam passend bij een stoere Zweedse viking.
Want stoer was hij. Hij was nergens bang voor. Ik zal nooit die keer vergeten dat we met de honden aan het wandelen waren, met de drie katten in ons kielzog, toen de buurman eraan kwam gereden met de tractor. Vaya en Sokjes schoten meteen diep het bos in, maar Sven sprong niet verder dan de berm en bleef daar zitten kijken. De buurman stopte, zette de tractor uit en sprong uit de cabine om een praatje met ons te maken. De deur van de cabine stond nog open, en jawel: hop hop hop, daar zat Sven al op de bestuurdersstoel.
Ik vermoed dat hij op die manier ook aan het zwerven is geraakt, dat hij ooit in een openstaande auto is gesprongen en ongewild is meegelift, ver van huis. Gezien zijn ongekend sociale karakter kan het niet anders of hij is bij en met mensen opgegroeid, mensen die zo goed voor hem waren dat hij ook na lange tijd zwerven die liefde nog wist te retourneren aan zijn nieuwe baasjes, door middel van eindeloos spinnen en kopjes geven en knuffelen. Ergens in Zweden moet iemand tranen met tuiten hebben gehuild toen Sven op een dag niet meer thuiskwam.
Zeker weten doe ik dat natuurlijk niet. Het enige wat ik zeker weet is dat er momenteel in Zweden iemand iedere dag tranen met tuiten huilt omdat Sven nooit meer zal spinnen, kopjes geven en knuffelen.
Vaarwel lieve Svenneman, het zal voor altijd pijn doen dat je maar zo kort bij ons mocht zijn.